Wanneer aanvankelijk te weinig belasting is geheven, kan de inspecteur dat corrigeren door het opleggen van een navorderingsaanslag. Om een navorderingsaanslag op te mogen leggen moet de inspecteur wel beschikken over een nieuw feit. Dat is een feit dat de inspecteur ten tijde van het opleggen van de eerdere aanslag niet bekend was of bekend had kunnen zijn. Wanneer de belastingplichtige te kwader trouw is, heeft de inspecteur geen nieuw feit nodig om te mogen navorderen.
Een in Nederland gevestigde BV sloot in 1975 een licentieovereenkomst met een in Liechtenstein gevestigde vennootschap. Tot en met 2003 betaalde de BV bedragen uit hoofde van deze licentieovereenkomst. Met ingang van 1 januari 2004 is de licentie afgekocht tegen een bedrag van € 1.080.000, te voldoen in vier jaarlijkse termijnen. Na een boekenonderzoek stelde de Belastingdienst zich op het standpunt dat de licentieovereenkomsten geen reële betekenis hadden en slechts dienden om de winst van de Nederlandse BV af te kunnen romen. De betaalde geldbedragen werden aangemerkt als winst en door navorderingsaanslagen belast.
Hof Den Bosch was van oordeel dat de Belastingdienst niet over het voor navordering vereiste nieuwe feit beschikte. Bij eerdere controles had de Belastingdienst de licentiekosten beoordeeld zonder dat dit tot nader onderzoek of correctie van de winst had geleid. Naar het oordeel van het hof had de Belastingdienst kwade trouw van de BV niet aannemelijk gemaakt.
Anders dan het hof was de Hoge Raad van oordeel dat de Belastingdienst wel beschikte over een nieuw feit. De inspecteur mag bij het vaststellen van een aanslag in de vennootschapsbelasting uitgaan van de juistheid van de gegevens in de aangifte. Als de inspecteur aan de juistheid van die gegevens twijfelt, moet hij nader onderzoek doen. Het hof vond dat de inspecteur onvoldoende gebruik had gemaakt van de hem ten dienste staande onderzoeksmogelijkheden. Volgens de Hoge Raad kan daaruit pas de conclusie worden getrokken dat de grondslag voor navordering ontbreekt wanneer de navorderingsaanslagen worden gebaseerd op feiten die redelijkerwijs bij een dergelijk onderzoek aan het licht zouden zijn gekomen. Het hof heeft niet vastgesteld dat dit met betrekking tot de door de inspecteur aangevoerde nieuwe feiten het geval was. Volgens de Hoge Raad had het hof ten onrechte geoordeeld dat de BV niet te kwader trouw was. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar Hof Arnhem voor verdere behandeling.
Persoonlijk, gedreven en onderscheidend. Met deze drie kernwaarden staat Van Lienden & Kooistra klaar als adviseur voor uw familiebedrijf. Een familiebedrijf is niet zomaar een bedrijf. Het is méér dan een bedrijf. Wij weten dat maar al te goed.
Alles voor familiebedrijven